Het is zaterdagmorgen. De wekker gaat om half 8 en met kleine oogjes klim ik moeizaam mijn hoogslaper uit. Ik doe mijn rolgordijn open en ben in één klap klaarwakker. Een strakke blauwe lucht en een verrassend warme najaarszon geven mij zin in de dag. Een heerlijke dag. Een heerlijke dag om… in de bibliotheek te zitten.

 

Herinnerend waarom ik mijn wekker in godsnaam zo vroeg had gezet op zaterdag, kreeg ik weer te kampen met een aanval van zware vermoeidheid en zoals het een goede student het betaamt, besloot ik om nog 5 minuutjes te gaan liggen. Zoals je begrijpt ging mijn voornemen om om 9 uur precies in de UB te zijn gewoon door, behalve dan het 9-uur-preciesgedeelte. Rond twaalven parkeer ik eindelijk mijn fiets tussen de honderdmiljoenmiljard andere fietsen op de Drift. Nog steeds wat slaperig sjok ik de UB binnen, net als de dag ervoor. En de dag daarvoor. En de dag dààrvoor. Terwijl ik op zoek ben naar een mooi rustig plaatsje baan ik mij een weg door alle studenten die gestrest over hun boeken gebogen zitten of driftig achter een computer een paper zitten te schrijven (lees: facebooken). Één ding valt mij op aan een groot deel van deze studenten. Het zijn dezelfde als de dag ervoor. En als de dag daarvoor. En als de dag dààrvoor. Wanneer ik ’s avonds de UB verlaat zitten deze studenten nog altijd fanatiek te studeren en wanneer ik de volgende ochtend opnieuw de UB binnen sjok zitten ze er alweer. Of vergis ik mij? Zitten ze er niet alweer, maar nog steeds? Zouden deze mensen misschien… wonen in de bibliotheek? Het lijkt me een onwaarschijnlijke gedachte, maar wanneer ik zie dat er studenten zijn die op blote voeten door de bieb lopen en sommigen van hen kleren dragen die verdacht veel op pyjama’s lijken begin ik steeds meer te twijfelen. Stel je voor, dat zou betekenen dat we het toppunt van de beschaving hebben bereikt. De homo sapiens is dan geëvolueerd van holbewoner tot bibliotheekbewoner.

Overigens zijn het niet alleen studenten die zich verdacht thuis lijken te voelen in de bibliotheek. Geregeld valt mij er de aanwezigheid op van warrige oude mannetjes. Zij zijn te herkennen aan hun ongekamde haren en een bril op de neus, waar ze voortdurend met een verdwaasde blik overheen kijken in plaats van er doorheen. En ze mompelen in zichzelf. En ze lachen in zichzelf. Geen idee waarom, maar deze mannetjes hebben vaak de grootste lol met zichzelf. Dat deze mannetjes zich ook goed thuis blijken te voelen bleek wel toen ik onlangs een van deze kereltjes betrapte op het toilet. Laat ik zeggen dat deze man bezig was met iets wat niet gebruikelijk is om te doen in de openbare ruimte. De beste man was namelijk druk bezig met het poetsen van zijn tanden. Duidelijk gegeneerd nadat ik hem betrapt had tijdens deze intieme handeling stopte hij snel zijn tandenborstel weg in de binnenzak van zijn regenjas. Je weet wel, zo’n lange grijze regenjas waar menig potloodventer jaloers op zou zijn. De man maakte zich na dit beschamende moment snel uit de voeten. Geen idee waar hij heen ging of waar hij vandaan kwam. Net zoals al die andere mannetjes uit de bibliotheek. Wie zijn in hemelsnaam toch deze rare oude kereltjes?

Onlangs ontdekte ik, toen ik bij wijze van sog ging ronddwalen door de UBB, dat er zowaar een kelder is. Dit was dus de plek waar koning Lodewijk Napoleon zijn flessen wijn bewaarde. Mijn honger naar avontuur nam toe en ik doorzocht dan ook elk hoekje van deze kelder. Zo ontdekte ik een gang die verrassend ver doorliep. Aan het eind van deze gang was een deur. Op slot, helaas. Maar ineens valt bij mij het kwartje. Van achter deze deur komen die rare oude mannetjes natuurlijk vandaan. Achter deze deur staan natuurlijk bedden voor al die studenten die hier ’s ochtends voordat ik hier naar binnenloop al zitten en ’s avonds wanneer ik naar buiten loop er nog steeds zitten. Door er een nooduitgangsticker op te hebben geplakt willen ze doen laten geloven dat dit gewoon een deur naar buiten is. Maar mij houden ze niet voor de gek. Achter deze deur wonen ze: de bibliotheekbewoners!

0